Keest 't Hart - Groene Amsterdammer - 30/1/'19

Mythisch beeld van een mannenwereld

door: KEES ’T HART

Na een bladzijde of drie spat het Monument op de Dam uit elkaar. En Wanda Reisel maakt daar een prima scène van, die uiteraard gepaard gaat met ‘een snoeiharde knal’, en met ‘een fontein van brokken’ die omhoog spuit. Maar ook met deze wonderlijke beschrijving: ‘De brokstukken leken in stilte en met een vertraagde beweging in een zonnekrans uiteen te zweven. Hij keek er met domme, open mond naar.’ Net daarvoor heeft de schrijfster ons kennis laten maken met Adam Landau die zich in de ‘Koninklijke Industrieele Groote Club’ op de Dam (bestaat echt) probeert binnen te dringen. Hij wil er ook bij horen. Veel woorden heeft ze niet nodig om de wereld van businessclubs en geldmagnaten op te roepen, ze laat haar Adam er goed op los fantaseren: ‘Alles wat de goden op de Olympus vergund is, mogen zij ook. Liggend op sofa’s verveeld van druiventrossen genieten en spelletjes spelen op declareerbare kosten, kruipolie in het rond spuiten, aan flûtes nippend, fantaserend over een volledig orgasme.’
Dit zegt weinig tot niets over de wereld van het Grote Geld, maar wel alles over Adam. Reisel kruipt in hem, laat me met hem meeleven en meedenken, deze roman is zijn biografie. Ze maakt van hem een wat onzekere figuur, die steeds op de vlucht is, die geobsedeerd is door de relatie met zijn ouders en een broer. Hij lijdt bovendien aan een ernstig schuldgevoel over de dood van zijn moeder: hij zat achter het stuur toen ze verongelukte. Zijn broer heeft hem dit nooit vergeven. Ouders, schuldgevoel, dood, vergeving, vlucht, ja, en verraad natuurlijk. Het heeft allemaal wel iets van een fotoroman. Met veel heftige scènes, veel twijfel, veel grote woorden over ware liefde die voorbij gaat en misverstanden tussen broers.

Reisel schreef, dat moge duidelijk zijn, een potboiler. Met veel actie, veel maatschappelijk debat, veel straatrumoer. In een snel voortdenderende stijl. Adam is in beginsel een min of meer beschaafde meneer, maar ontpopt zich als oplichter. Hij reist over de wereld om zijn geroofde geld via banktransacties veilig te stellen. We belanden in Zürich, in Shanghai en uiteindelijk in het noorden van Noorwegen, vlak bij de hut waar Ludwig Wittgenstein vroeger verbleef. Hij ontmoet de gedurfde en uiterst geëngageerde fotografe Lili die vluchtelingen fotografeert en zich sterk maakt voor een betere wereld. Ja, ze krijgen een relatie, ja, de seks is geweldig, het gaat lang goed, maar dan dus ook weer niet. ‘Hij wilde alles met haar delen, zijn gedachten, zijn lichaam, zijn hart, zijn geld. Wat ze maar vroeg, hij zou het voor haar doen. Hij had dat vaker gewenst, bij eerdere verliefdheden, maar zoals nu had hij het nooit ervaren.’ Mooi mythisch beeld van een mannendenkwereld. Kortom, Adam maakt zichzelf van alles over Lili wijs, maar wij weten natuurlijk al lang dat een romanfiguur die Lili heet nooit helemaal te vertrouwen is.

Het merkwaardige is dat ik me gewoonweg niets aantrok van de af en toe in me opkomende bezwaren tegen de tamelijk pathetische opzet en de onwaarschijnlijkheid van de verhaallijnen die ik hierboven schetste. Alle grote thema’s moesten er blijkbaar in: én de bankwereld, én liefde, én terreur, én oedipale problemen, én China, én misdaad, én Wittgenstein, én uiteindelijk het grote Inzicht in ‘wat er is’. Van mij mocht het wel wat minder, maar van deze inventieve romanschrijfster moest het dus wél zo, en daar legde ik me graag bij neer. Ze slaagde erin me onbekommerd door te laten lezen. Dat had uiteraard met haar gedreven stijl te maken die de snelle opeenvolging van handelingen uiterst effectief ensceneert. Ik raakte betrokken bij de beklemmende visie op de wereld die de hoofdfiguur op de been houdt. Zijn bespiegelingen over liefde, leed, verraad en obsessies, die in het boek opklinken en die vast en zeker niet samenvallen met Reisels opvattingen, hielden me scherp.
Dat maakt deze roman interessant. Ze waagde het erop zich in het hoofd van een min of meer verknipte mannelijke figuur te verschansen en dat leverde haar overtuigende mannenbeelden op. Daar komt bij dat de schrijfster grossiert in bijna terloopse fijnzinnige beschrijvingskunst. Met vrijwel niets zet ze regelmatig een fraaie sfeer neer: ‘Het tikken van een gazonsproeier klonk, daardoorheen een krekelkoor. Er was nauwelijks licht op de veranda, een mat peertje, en groen strooilicht van een spot in de tuin.’ Indringende beelden van koloniale rijkdom.

Tegen het einde van de roman verandert de sfeer. De rem gaat op de opgejaagde toon. Bij Wittgensteins hut komt Adam eindelijk tot inzicht, hij vindt zelfs ‘echte’ liefde, vecht uiteindelijk een laatste strijd uit tegen barre winterse omstandigheden en wordt gered door zijn zoon uit een eerder huwelijk. Een beetje glimlachen moest ik wel om dit einde en om de afwikkeling rondom de aanslag op het Monument op de Dam en op andere wereldcentra. Dat gaat wel erg vlug, maar waarom ook niet. Reisel wilde graag een mooi en gelukkig einde aan haar roman. Ze had die Adam van haar zonder al te grote vertelproblemen ook de afgrond in kunnen duwen of onder een ijsberg kunnen verpletteren. Nu mag hij van haar zijn verdiende straf uitzitten op een idyllisch Noors gevangeniseiland, waar hij uiteindelijk als een nieuw soort Wittgenstein zijn leven slijt. ‘Misschien zijn een paar essenties in je leven genoeg, denkt hij.’ En die enge Lili krijgt haar verdiende loon.

Website by JetNet - © Wanda Reisel 2012